top of page

Het Van Peteghemorgel van Erwetegem

Een tweemanualig verbouwde Van Peteghem

Orgelbouwer:   

               

Bouwjaar:       

Charles Van Peteghem (Gent 1776 - Waarschoot 1852)
(voluit "Petrus-Carolus", hij tekende "P.Ch." maar liet zich "Charles" noemen)

 

1828

Belang van dit instrument:

 

Dit instrument is één van de weinige tweemanualige Van Peteghemorgels in de ruime regio.  Het is interessant om te zien hoe dit instrument een 19de-eeuwse vertaling is van een 18de-eeuws Van Petegheminstrument zoals dat in Zingem, eveneens met twee manualen.  Van omstreeks dezelfde periode als dit in Erwetegem, dateert het kleinere Van Peteghemorgel in Roborst.  Het was de periode sinds 1820 waarin de Van Peteghem-orgelbouw een nieuwe relance beleefde na de Franse Overheersing die gepaard ging met de sluiting van de kerken vanaf 1797.  Smaakwijzigingen in het klankbeeld blijken uit het disponeren van een Flûte Traversière 8'.

Bespeelbaarheid:

 

Goed bespeelbaar, al zijn enkele registers momenteel niet werkzaam, doordat pijpwerk ontbreekt, door transformaties die in de loop van de tijd zijn gebeurd.  Het loont de moeite om dit instrument opnieuw te vervolledigen met pijpwerk dat past in de stijl van dit instrument.  

Dispositie:

 

Groot Orgel

Trompet bas
(leeg registergat) 'Basson ...'
(leeg registergat) 'Fourniture'
(leeg registergat) 'Nazart'
Doublet 2

Bourdon 8 bas 
Travers 8 sup (vanaf c#)

Koppel

 

Trompet sup
(leeg registergat)
(leeg registergat)
Gambe 8 sup (vanaf c#)
Fluit 4

Bourdon 8 sup (vanaf c#)

Prestant 4 

Cornet 3r. (oorspr. 5r.)

 

Onderpositief

Bourdon 8
Flageolet 2

(leeg registergat)
(vaste trekker)

 

Fourniture 2r. sup (oorspr. 3r.)

Fluit 4

(leeg registergat)

Tremolo (opliggende)

Waar de registernaamplaatjes weggehaald zijn, kunnen we nog overblijfselen vinden van de inkt van de destijds geschreven registerbenamingen op perkament.  De benamingen die we konden ontcijferen schreven we hierboven in 'cursief'.

Klavieren:

 

Aan de achterzijde van het orgel.  Rugzijdebespeling blijft een constant gebruik bij de Van Peteghems, tot diep in de 19de eeuw.


Het bovenklavier bedient het Onderpositief en het onderklavier bedient het Groot Orgel. (niet origineel)


Klavieromvang: C-g''' (pijpwerk tot f''')
De manualen lopen tot de hoge sol, maar spelen in feite maar tot de fa (fa# en sol zijn bij geen enkel register aanwezig).


Aangehangen pedaal: C-d

Transformaties:

 

Het orgel heeft in de loop van de tijd enkele transformaties ondergaan (door Daem?), waarbij enkele Van Peteghem-registers werden vervangen door grondspelen, in de geest van de romantiek.  
Op de plaats van de registertrekkers fourniture en nazart speelden respectievelijk montre 8 sup en montre 8 bas.  
Op de plaats van de huidige twee lege registergaten rechts van het klavier speelden de viool 8 sup en viool 8 bas.
Enkele rangen van de cornet op het groot orgel verdwenen (van vijf rangen naar drie), alsook van de fourniture op het onderpositief (van 3r. naar 2r.).
Op het onderpositief vonden we tot voor kort nog een salicional 8 sup, een voix céleste en celeste bas.


Bij de laatste onderhouds- en herstelbeurten door Andriessen is gedeeltelijk naar de oorspronkelijke toestand teruggekeerd.  De recentere registers werden uit het orgel gehaald en ook een drietal (ontbrekende) kleine trompetpijpjes werden nieuw bijgemaakt.  
De manualen lopen tot de hoge sol, maar spelen in feite maar tot de fa (fa# en sol zijn bij geen enkel register aanwezig).
 

- Pagina in opbouw -

Bijzonderheid:

 

In het pijpwerk van het onderpositief doen we een interessante ontdekking.  De orgelbouwer Van Peteghem had zeer vaste werkwijzen.  Zo construeerde Van Peteghem zijn roergedekten (in Bourdon en Fluit) altijd als gedekten met en verschuifbare hoed met een roertje erop.  Men zou dus kunnen aannemen dat hij het "Franse" principe (roergedekten in flesvorm, zogenaamd "a biberon") niet kende of wenste.  In het onderpositief ontdekken we een reeks flespijpen, dat volgens orgeldeskundige Patrick Roose (schriftelijke mededeling) alleszins aan Van Peteghem kan worden toegeschreven.  Mogelijks een experimentje?

Orgelkast:

 

Zoals vele orgels staat ook dit orgel in de doksaalbalustrade en spreken we van een 'balustrade-orgel', waarbij het orgel aan de rugzijde bespeeld wordt.  De plaatsing van de klaviatuur aan de rugzijde was reeds in de 17de eeuw gebruikelijk in de Vlaamse orgelbouw.  Tot ver in de 19de eeuw zal rugzijdebespeling een veel voorkomend gebruik zijn bij de Van Peteghems.

De hoofdvorm blijft traditioneel, al merken we o.i.v. het neoclassicisme al meer een rechthoekige blokvorm op, in tegenstelling tot oudere kasten die vaak een ingesnoerde onderkast hebben (vergelijk bijvoorbeeld met het 18de-eeuwse Van Peteghemorgel in Sint-Kornelis-Horebeke).  De bovenkas heeft een typische vijfdelige opbouw met ronde torens en vrij brede vlakke tussenvelden met elk 14 frontpijpen.  Deze vijfdelige frontstructuur met grote middentoren komt reeds vroeg voor bij de orgelbouwers Van Peteghem.  Elke toren van de bovenkas bevat hier zeven frontpijpen.

Het onderpositief heeft eveneens een karakteristieke vijfdelige opbouw met verlaagde middentoren, dat een tegenbeweging geeft aan de bovenkast.  Het smal middentorentje wordt geflankeerd door twee pijpenvelden en hogere en bredere zijtorentjes.  De middentoren van het onderpositief bevat drie pijpen, de zijtorens elk vijf pijpen.

De middelste pijp van elke toren is voorzien van een opgeworpen labium, de andere frontpijpen hebben een spitsvormig bovenlabium.  Dit stijlkenmerk komt voor na de eerste twee decennia in de loopbaan van de Van Peteghemdynastie.  Voordien had het pijpwerk in de torens zonder uitzondering opgeworpen labia.  De labia in de torens hebben een V-vormig verloop.  De tussenvelden van de bovenkast hebben een labiumlijn die afloopt naar de middentoren.  Dit krijgt een tegenbeweging in het labiumverloop van het onderpositief waarbij de labiumlijn oploopt naar het middentorentje.

In de classicistische ornamentiek merken we een duidelijke versobering in vergelijking met bijv. de 18de-eeuwse vormentaal.  De consoles onder de torens van he Groot Orgel bevatten acanthusbladeren.  Onder de consoles van de zijtorens zijn afhangende slingers te zien.  De consoles van de torens worden onderling verbonden met guirlandes.  Aan de bovenzijde van de pijpen zijn draperieën als blinderingen voorzien.  Tussen de beide middentorens van Groot Orgel en Onderpositief zijn muziekinstrumenten te zien.

- Deze website wordt regelmatig bijgewerkt -

bottom of page