top of page

naar: Jos Bielen

Zing niet zomaar een liedje:
(2) Wat de herkomst van een lied ons leert...

 

Over de uitvoeringswijze van kerkliederen

 

 

 

A. INLEIDING: MUSICOLOGISCHE ACHTERGROND EN STIJLHERKENNING

 

1. Waarom wordt een bepaald lied op een bepaalde manier gezongen?

 

Vaak is het niet steeds duidelijk waarom een bepaald lied op een bepaalde manier wordt gezongen. 

De uitvoeringswijze van een lied (tempo, klankwerking, ritmisch, …) hangt af van meerdere factoren:

  • De oorsprong van het lied

    • Geografisch                   (bijv. Engelse traditie (anglicaans), Duits protestantisme, …)

    • Historisch                      (bijv. lied uti de 14de eeuw, 17de eeuw, 19de eeuw, ...)

    • Cultureel / religieus     (bijv. protestants of op basis van gregoriaans)

  • De globale sfeer vanuit de tekstinhoud

  • De context waarin het lied gezongen wordt

    • Welk soort liturgie of tijd van het jaar?

    • Welke ruimte? (bijv. kleine kapel met droge akoestiek, grote kathedraal met veel galm)

    • Aantal zangers?

 

2. Musicologische achtergrond en stijlherkenning

 

Alle voorgaande elementen bepalen samen de uitvoeringswijze van een lied.  In dit artikel gaan we vooral in op de oorsprong van de melodie en de consequenties daarvan voor de uitvoering.  We staan even stil bij de musicologische achtergrond en stijlherkenning van liederen.
Dat betekent dat we ons volgende vragen stellen:

  • Vanwaar komt het lied?

  • In welke stijl is het geschreven?

  • Leert dat iets voor onze uitvoering vandaag?
    (het gaat dus zeker niet om een kopieergedrag)

 

3. Waar vinden we deze informatie? 
 

Musicologische verwijzingen en musicologisch register
Om de musicologische achtergrond van een lied op het spoor te komen biedt ons zangboek Zingt Jubilate enkele hulpmiddelen aan. 
- Na elk lied vinden we onderaan de pagina steeds een korte verwijzing naar de oorsprong van de tekst en de melodie. 
- Achteraan in ons zangboek, vanaf pagina 989, vinden we het meer uitgebreide musicologisch register waarbij nog uitgebreider wordt ingegaan op de oorsprong van de tekst, de oorsprong van de muziek en de tijdsaanduiding indien bekend. 
Deze informatie kan ons helpen het karakter van een lied te bepalen. 

 

Muzieknotatie
Ook de muzieknotatie kan ons al behoorlijk op weg helpen.  Doordat kerkliederen stammen uit verschillende stijlperiodes hebben ze daarom vaak een eigen karakteristieke notatie, ritme en metrum (maatsoort).  Vooral meer vrij gecomponeerde melodieën uit de tijd van vóór de invoering van de latere metriek (waarvan de maatstreep het symbool is) en ook moderne liederen passen niet volledig in het klassieke systeem, o.a. om diens indeling in zware en lichte maatdelen.  Zo komen in het boek Zingt Jubilate heel wat maatloze liederen voor.  Bij deze liederen is het nog veel duidelijker dat de tekstinhoud grotendeels bepalend zal zijn voor de voordracht.

 

 

B. VERSCHILLENDE STIJLEN HISTORISCH

 

Een volledige cursus musicologie duurt 4 jaar.  Het spreekt voor zich dat we hier dus slechts heel beknopt enkele zaken kunnen uitlichten.  In hiernavolgend historisch overzicht gaan we even in op welke manier de verwijzingen uit het zangboek ons meer info verschaffen over de uitvoeringswijze van de liederen.

 

1. Liederen met gregoriaanse wortels of liederen op zijn GREGORIAANS (à la grégorien)
Uitvoeringspraktijk:            soepele zangstijl, volledig vertrekkend vanuit de tekst                                              
                                               (cfr. Cicero: “spreken is een vorm van zingen”)

Herkenbaar aan:                 notatie met enkel zwarte en witte bollen (zonder stokjes)

Voorbeelden:                       ZJ 16, 124, 383, 409, 434, 444, 740, 926, …

 

2. Liederen uit de 14de – 16de eeuw              LAAT-MIDDELEEUWEN / RENAISSANCE

Uitvoeringspraktijk:            uitvoering vanuit de stuwing die de ritmiek ons geeft…
                                               en daarin de tekst tot expressie brengen

Voorbeelden:                      ZJ 202, 232, 415, 424, 426, 516, 554, 702, 703, 743, …
 

3. Protestanten 16de eeuw                              VOLKSE KERKLIED van LUTHER en TIJDGENOTEN

Uitvoeringspraktijk:            het “volkse kerklied” en de ‘Geneefse psalmen’ (Calvijn)
                                               stevige, robuuste melodieën, bedoeld voor de volkszang
                                               in een tempo waarbij het mogelijk is om een boog te zingen
                                               (dus niet te traag)
                                               Het grote gevaar van die protestantse liederen is dat we ze te ‘romantisch’
                                               gaan zingen (‘romantisch’ niet in de betekenis van 14 februari, maar in de
                                               betekenis van 19de eeuws).
Herkenbaar aan:                 Maarten Luther (1486-1546) en tijdgenoten (Ph. Nicolai, N. Herman),
                                               componisten van Geneefse psalmen (L. Bourgeois, G. Franc, Maître Pierre)
                                               verwijzingen als Genève, Erfurt, Straatsburg, Görlitz

Voorbeelden:                      ZJ 104, 106, 206, 225, 236, 409, 427, 430, 511, 518, 519, 520, 525, 544, 549,
                                               550, 595, 701, 741, 918, …
 

4. Liederen uit de 17de – 18de eeuw              BAROK

Uitvoeringspraktijk:            Vanuit het functionele denken is niet elke noot even belangrijk:
                                               het metrum (maatsoort) geeft de belangrijke plaatsen aan. 
                                               Dit resulteert in een soepele beweging.
Voorbeelden:                      ZJ 413, 528, 531, 570, 583, 585, 610, 739, 780, 809, 813, 819, …
 

5. Liederen uit de 19de eeuw                           ROMANTIEK

Uitvoeringspraktijk:            lange melodieën, legato zingen…  (liederen die veel adem vragen)
                                               Het vaste klassieke maatgevoel wordt nu met een grotere vrijheid benaderd.
Voorbeelden:                      uit Groot-Brittannië:  127, 204, 751, 811;
                                               nog steeds in 19de eeuwse stijl: liederen van De Vocht: ZJ 404, 501, 599

 

6. Liederen uit de 20ste eeuw

Context:
Liederen zijn nu echt bedoeld om te functioneren in de liturgie.
(Voordien werd in de rooms-katholieke liturgie zelf enkel gregoriaans en meerstemmige muziek gezongen.  
 Liederen werden voornamelijk gezongen bij processies en catechese, …)

 

Uitvoeringspraktijk:            - verschillende liederen in oudere stijlen (=neo-stijlen)
                                                              - gregorianiserend:            ZJ 507, 533, 762
                                                              - barokke stijl:                      ZJ 422, 447, 450

                                                              - 19de eeuwse stijl:              ZJ 503, 723

Voorbeelden:                      ZJ 9c, 20, 43

 

 

C. TOT SLOT

 

Muziek is en blijft iets ‘levend’.  Het zal altijd wat zoeken zijn naar de manier waarop je een lied het best zingt. 

Het is dan ook mogelijk dat twee totaal verschillende uitvoeringen van eenzelfde lied even zinvol zijn. 

De hierbij aangeboden musicologische achtergrond is nuttig om ons te helpen bij het kiezen van een uitvoeringswijze.  Maar er zijn nog tal van factoren die meespelen: de tekstinhoud van het lied, de context waarin dit lied functioneert (liturgie, kerstconcert, samenzang, …), de ruimte en de daarbij behorende akoestiek, het aantal zangers, …

Het is dan ook aan de dirigent of organist om bewuste en smaakvolle keuzes te maken.

Tip: De cd-reeks ‘Door de wereld gaat een lied’ (ingezongen door het kathedraalkoor van Brugge o.l.v. Ignace Thevelein) kan een aanzet of inspiratie zijn bij het bepalen van een uitvoeringswijze.

bottom of page