ORGELS in de Vlaamse Ardennen
Een ongekend maar boeiend patrimonium
Het Hubeau-orgel van Volkegem
Een uniek orgel van een lokale orgelmaker
Orgelbouwer:
Bouwjaar:
Jacobus Hubeau & zoon Francis uit Nukerke
1821-1822
Voormalig orgel:
Reeds in 1812 stond er in Volkegem een Hubeau-orgel, dat 100 gulden gekost had. Hubeau kwam dit orgel herstellen in 1814 en 1821. Wellicht was het ter gelegenheid van zijn bezoek van 8 juli 1824 dat het contract voor het nieuwe orgel werd opgesteld op 15 juli 1821.
Bij plaatsing van het nieuwe orgel (350 gulden en 12,197 gulden voor de zoon), nam Hubeau het klein orgel terug dat hij in 1812 geplaatst had. Vermoedelijk kwam dit orgeltje in 1824 in de protestantse kerk van Korsele (Horebeke) terecht, dat uiteindelijk dienst deed tot in 1853.
Het orgel van Volkegem is een uniek (!) orgel uit 1822 van Jacobus Hubeau, een smid, en diens zoon Francis uit Nukerke. Als we enkele oude orgelpijpen in Mullem niet mee in rekening brengen, kunnen we dit als het oudste Oudenaardse orgel beschouwen. We spreken in dit geval over het ‘instrument’ zelf en niet over de kast. De oudste Oudenaardse orgelkast vinden we namelijk in Eine en dateert uit het midden van de 17de eeuw. Wellicht is het instrument in Volkegem het enige instrument van deze lokale ‘orgelmakers’. Doordat het orgel in feite door een liefhebber - en niet door een ervaren orgelbouwersfamilie - was gebouwd, heeft men bij de restauratie in 1982-1984 heel wat werk gestoken in het optimaal functioneren en laten klinken van dit orgel. De pijpstokken (openingen waar de orgelpijpen op staan) hadden namelijk geen verzinking voor de pijpvoeten. Deze verzinkingen werden bij de restauratie uitgevoerd, gebrand met brandijzers, volgens de regels van de orgelbouwkunst. Ook wat de klankgeving betreft, hebben de restaurateurs heel wat werd gestoken in de zogenaamde intonatie van het orgel. Er zat namelijk intrinsiek nog meer in het instrument. Het orgel heeft wellicht nooit zo goed geklonken als na de restauratie. Dit is één van de eerste orgelrestauraties o.l.v. orgelexpert Gabriël Loncke en dateert uit de zogenaamde “pionierstijd” van de historische restauraties. De restauratie werd uitgevoerd door Bertrand Couvreur en Pierre Decourcelle uit Doornik. Gabriël Loncke verzorgde zelf de intonatie van het instrument en was bijzonder trots op deze realisatie.
Wijzigingen:
o.m. door Fr. Joris uit Ronse, tussen 1900 en 1911
Dit is één van de eerste restauraties o.l.v ontwerper-orgeldeskundige Gabriël Loncke uit Overmere. Het is de zogenaamde "pionierstijd" van de historische restauraties. Het orgel werd in 1982-1984 gerestaureerd naar zijn oorspronkelijke staat door “Les Artisans Facteur d’Orgues et Clavecins de tournai S.C.” (Bertrand Couvreur & Pierre Decourcelle), orgelbouwers te Doornik.
Het originele instrument is vrij intact gebleven.
Het huidige tongwerk (Cromhoorn) is nieuw vervaardigd bij de restauratie, alsook de blaasbalg. Origineel stonden er 2 of 3 blaasbalgen (mededeling Gabriël Loncke). Ook het paneel vooraan werd gereconstrueerd. Deze schildering was overgeschilderd.
De restaurateurs hebben bijzonder veel werk gehad aan deze restauratie. Het orgel was in oorsprong gebouwd door een liefhebber. Zo hadden de pijpstokken (openingen waar de orgelpijpen op staan) geen verzinking voor de pijpvoeten. Bij de restauratie werden deze verzinkingen uitgevoerd, volgens de regels van de orgelbouwkunst, gebrand met brandijzers.
Ook waren heel wat pijpen slecht gesoldeerd (veel te koud gesoldeerd). Als er al klank uitkwam, was de bouwer wellicht tevreden. Toch zat er intrinsiek nog meer in dit instrument, wat in handen van een goede restaurateur tot uiting kon komen. Het orgel heeft wellicht nooit zo goed geklonken als na de restauratie. De intonatie gebeurde door Gabriël Loncke, samen met Bert De Vylder. De stemming (temperatuur) werd door G. Loncke gelegd: een eigen stemming, gebaseerd op de middentoonstemming.
Gabriël Loncke was bijzonder trots op deze realisatie.
Restauratie:
Typering:
Dit orgel kan getypeerd worden als een postrococo-instrument dat nog aanleunt bij de Van Peteghem-traditie. De kast is evenwel al versoberend in vergelijking met het veelzijdige 18de eeuwse rococo; de dispositie en het klankbeeld daarentegen is nog zeer traditioneel. Ook het speelse rossignol-register is voorzien als extraatje.
Diapason:
a = 405 Hz - 412Hz (diverse metingen)
Praestant
Bourdon
Doublette
Cromhoorn Bas
Tremblant
Cornet 5
Fluijte
Nazar
Cromhoorn Sup
Rossignol
Dispositie:
(registertrekkers links en rechts van klavier)
De dispositie volgt de originele dispositie volgens het originele contract uit 1821. Vóór de restauratie waren de registers nasard en cromhoorn verdwenen. Van de nasard bleef 1 originele pijp bewaard.
Het nachtegaalregister werd bij de restauratie als "speeltje" toegevoegd, al weten we niet met zekerheid of dit origineel zo voorzien was, maar het past wel bij het geheel van dit instrument.
Klaviatuur:
De klaviatuur bevindt zich aan de achterzijde van het orgel.
Het instrument wordt sinds de hervorming van de parochies in de zomer van 2015 niet meer gebruikt voor wekelijkse weekendliturgie. In de praktijk betekent het dat dit unieke (!) instrument zo goed als niet meer wordt bespeeld.
In de huidige nieuwe Oscar Romeroparochie (voordien 19 aparte parochies in Zwalm, Horebeke en Oudenaarde) wordt geen pijporgel gebruikt voor de weekendvieringen. De twee weekendvieringplaatsen zijn nu Nederzwalm, met een heel uniek bespeelbaar pijporgel, dat weliswaar niet gebruikt wordt en Ename, waar helemaal geen pijporgel staat maar tot in 2020 (!) een heel oud electronium dat in dat jaar vervangen werd door een nieuw digitaal elektronisch orgel.
Bespeelbaarheid:
Gebruik:
Dit instrument is normaal bespeelbaar.
Orgelkast:
Typisch vijfdelig front met verhoogde ronde middentoren, twee vlakke aflopende tussenvelden en twee ronde zijtorens. In de torens hebben de pijpen een V-vormig labiumverloop; in de tussenvelden is het labiumverloop zeer rechtlijnig horizontaal. Alle frontpijpen zijn voorzien van zijbaarden. De middentoren bevat 7 pijpen, allemaal met opgeworpen labia. De zijtorens bevatten 5 pijpen, waarvan de middelste pijp met opgeworpen labium*. Alle overige frontpijpen hebben een spitsvormig labium.
De licht ingesnoerde onderkas is versierd met een gepolychromeerd paneel met muziekinstrumenten en slang.
Boven de torens prijken houten vazen die goudkleurig zijn, net zoals de vergulde opgeworpen labia van de middelste pijp in elke toren.
De orgelkast is gemaakt in populierenhout en was vóór de restauratie bruin geschilderd. Bij de restauratie kwam de schildering op de onderkast tevoorschijn.
De zijkant van de onderkast heeft aan de linkerzijde (vanuit de kerk bezien) een deurtje, waarmee het nachtegaalregister kan bijgevuld worden met water, en waarmee men ook aan de mechaniek kan.
* opgeworpen labium:
labium-vorm die bij frontpijpen wordt opgesoldeerd (uitstulpend uit corpus en/of voet); fungeert ook als sierelement
orgelfront versierd met gepolychromeerd paneel met muziekinstrumenten en slang
Met een moderne bureaustoel...
Een orgelpijpje wordt ondersteboven ondergedompeld in een beker met water. Wanneer de organist het register ‘rossignol’ trekt, maakt het pijpje een borrelend en tsjilpend geluid in het water.
Oeps... ooit een ongelukje gebeurd bij het stemmen, toen er nog gewerkt werd met kaarsen?
Literatuur:
-
G. LONCKE, Historisch rapport betreffende het orgel der Sint-Martinuskerk te Volkegem; 1821-1957, In: Mededelingen van het centraal orgelarchief, 1978/9, p. 47-54
-
Antoon FAUCONNIER & Patrick ROOSE, Orgels van Vlaanderen, Brussel, 1991, p. 95-96