ORGELS in de Vlaamse Ardennen
Een ongekend maar boeiend patrimonium
Het Van Peteghemorgel van Zingem
Een 'tweedehands' 18de eeuws instrument omgebouwd door Van Peteghem
Orgelbouwer:
Bouwjaar:
Typering en belang van dit orgel:
fam. Van Peteghem
18de eeuw
in 1767 tweedehands aangekocht van de abdij van Beaupré (Grimminge)
(Mogelijks was dit een instrument uit 1759 door Pieter Van Peteghem)
Van de orgelbouwers Van Peteghem bestaan nog talrijke kleine instrumentjes met één klavier. Wat het orgel van Zingem zo waardevol maakt, is o.a. het feit dat dit een Van Peteghemorgel is met twee klavieren, dat bijzonder goed bewaard is gebleven met veel authentiek materiaal.
In de regio zijn de meeste Van Petegheminstrumenten ofwel een bewaard gebleven eenklaviersinstrument, ofwel een drastisch verbouwd instrument.
Historiek en transformaties:
Oorspronkelijk instrument
Het orgel is in oorsprong een eenmanualig viervoetsorgel. Dit tweedehandse orgel is afkomstig uit de abdij der cisterciënzerinnen van Beaupré (Grimminge, bij Geraardsbergen). Het orgel kwam in Zingem aan in 1767. Wanneer het onderpositief werd toegevoegd, is niet helemaal duidelijk. Wellicht gebeurde dit samen met de verhoging van de onderkas en de hele tribune, nog voordat het orgel in Zingem werd geplaatst. Zowel orgel als "oxael" werden namelijk aangekocht van de abdij. Dit gebeurde wellicht door de orgelbouwer Van Peteghem. Het pijpwerk van Van Peteghem stamt alleszins uit de tijd dat het onderpositief gemaakt werd (het pijpwerk van Onderpositief en Groot Orgel is namelijk identiek qua factuur).
Het is wellicht het eerste orgel van de kerk in Zingem. In de archieven vinden we in een inventaris uit 1756 de vermelding van "eenen hoogsael", maar van een orgel is er geen sprake.
19de eeuwse onderhoudswerken
In de periode van 1813 tot 1821 voorzag Charles Verbeke meerdere malen het orgel van Zingem van een onderhoud. Charles Verbeke trad vaak in het voetspoor van de Van Peteghems, zo blijkt uit verschillende werkzaamheden aan Van Peteghem-orgels. Mogelijks is hij afkomstig uit het atelier van de Van Peteghems.
Een zekere Denolf, kwam in 1845 het orgel 'stellen' en verkocht er meteen 'eene borze en stoolen voor de berechting', schuurde de kerk en verdiende dan nog wat met de levering van zijn serie 'nieuwe doodshoofden', zo staat er in de kerkrekeningen.
Grote carrière maakte hij niet, want het jaar daarop komt een zekere G. Schritter aan het orgel werken.
Oorspronkelijk had het orgel geen pedaal. Mogelijks is er nog een kort aangehangen pedaal tot la2 geweest. Uit de gaten in de toetsen van het onderklavier blijkt dat er alleszins een aangehangen pedaal tot re3 is geweest.
Rond 1910 werd het pedaal uitgebreid tot fa, waarbij door pneumatiek een Subbas 16' (zonder registertrekker) altijd meespeelde.
1909-1910: ombouw door Joris
Rond 1909-1910 kende het instrument een ombouw door orgelbouwer Joris uit Ronse. Hierbij verdwenen de 'scherpe registers' en de diapason (=hoogte van de stemtoon) werd verhoogd van 408 Hz naar 435 Hz.
Op het hoofdwerk (bovenklavier) verdwenen registers als Nasard, Cymbale, Tierce en Sexquialter ten voordele van een Prestant 8'.
Deze Prestant 8' werd samengesteld uit:
- een omgebouwde Tierce
- voor de grootste pijpen een houten prestant van Van Peteghem van ca. 1780 (afkomstig uit een ander (groot) orgel). Mogelijks is dit afkomstig uit het 8voets Van Peteghemorgel van de Walburgakerk in Oudenaarde, dat in 1910 werd verkocht. Andere mogelijkheid is het 8voets orgel van Ename, dat in 1910 door Joris werd verbouwd.
- en tussen deze twee reeksen pijpen nog een reeks pijpen van De Volder, die even dik waren voor de grootste als kleinste pijpen, met gevolg dat ze niet stevig genoeg waren voor de grootste pijpen.
Verder werd het orgel volgepropt met pijpen waardoor onderhoud quasi onmogelijk was. Het orgel werd eveneens voorzien van een zwelkast voor het onderpositief.
Bespeelbaarheid:
werd bespeeld tot ca. 1986
terug bespeelbaar sinds 2012 (enkel bovenklavier)
Zoals de meeste 4-voets orgels staat ook dit orgel in de doksaalbalustrade en spreken we van een 'balustrade-orgel', waarbij het orgel aan de rugzijde bespeeld wordt. De plaatsing van de klaviatuur aan de rugzijde was reeds in de 17de eeuw gebruikelijk in de Vlaamse orgelbouw. Tot ver in de 19de eeuw zal rugzijdebespeling een veel voorkomend gebruik zijn bij de Van Peteghems.
Orgelkast en doksaal zijn uitgewerkt in een Lodewijk XV- en Lodewijk XVI-stijl.
De kas is typerend voor de Vlaamse orgelbouw van de tweede helft van de 18de eeuw: een vijfdelige opbouw met smalle ronde torens van vijf pijpen en brede vlakke tussenvelden. Deze (overigens gebruikelijke) vijfdelige frontstructuur met grote middentoren komt reeds vroeg voor bij Van Peteghem.
De torenkappen, in hun bovengedeelte vrij sterk uitkragend, zijn versierd met tandlijsten, een decoratie die vooral in het laatste kwart van de 18de eeuw populair werd.
Op de twee zijtorens ziet men nog de traditionele bazuinblazende gevleugelde engelen.
In de vleugelstukken, alsook in de console onder de middentoren zijn engelenkopjes aangebracht.
De middelste pijp van elke toren is voorzien van een opgeworpen labium, de andere frontpijpen hebben een spitsvormig bovenlabium. Dit stijlkenmerk komt pas voor na de eerste twee decennia van Pieter Van Peteghems loopbaan. Voordien had het pijpwerk in de torens zonder uitzondering opgeworpen labia.
Het onderpositief bestaat uit twee zijtorens met een door een stijl gedeeld tussenveld. Op de torens van het onderpositief zien we heel wat muziekinstrumenten.
Orgelkast:
diapason: a = 403,5 Hz
De toonhoogte van het orgel werd gereconstrueerd zoals deze was ten tijde van Van Peteghem. De pijpjes van de tierce van het Cornetregister waren door orgelbouwer Joris ca. 1910 namelijk dichtgedrukt bij de kernspleet, waardoor ze niet meer spraken. Doordat deze pijpen niet werden ingekort om de stemming te beïnvloeden, kon hierdoor de originele diapason achterhaald worden.
Stemming:
Bemerk de 'houtstructuur'-print op het papier.
Beide etiketten geven ons een indicatie over de transformatie van het begin van de 20ste eeuw. Dit gebeurde ca. 1909 door orgelbouwer Joris uit Ronse.
Bombarde 16 sup (oorspr. Oboi of Voix Humaine, speelt nu als Clairon Sup van do#3 tot fa3)
Trompette 8 Sup
Salicional 8’ Sup (oorspr. Sexquialter) (momenteel niet werkzaam)
Cymbale 2 rangs
Tierce 1 3/5’
Flûte ordinaire 4
Bourdon 8
Cornet 4r
Tremblant
Clairon 4’ Bas
Trompette 8 Bas
Ped koppel
Flûte Champ. 2’
Fourniture 2r.
Nasard 2 2/3’
Doublette 2
Prestant 4
Rossignol (momenteel niet werkzaam)
Dispositie:
(volgens registertrekkers links en rechts van de twee manualen, nog voorzien van oude perkamenten opschriften)
De huidige registertrekkers hebben porceleinen schildjes op de registerknoppen van vermoedelijk ca. 1910.
Boven de registertrekkers vinden we heel oude handgeschreven registeretiketten, mogelijks nog uit de tijd van Van Peteghem.
Bovenklavier:
Onderklavier: (momenteel niet werkzaam)
Cornet 2r (2' + 1 3/5')
Flûte ordinaire 4'
Quint flûte 1 1/3'
Cromhoorn 8' sup
Bourdon 8'
Doublette 2'
Fourniture 2r.
Cromhoorn 8' Bas
Bemerk het kijkgat rechts boven naast de pupiter om het hoofdaltaar te kunnen zien. Verder ook nog twee kaarsenkandelaars.
met zicht op de registertrekkers rechts van de speeltafel: boven de registertrekkers voor het bovenklavier; onder voor het onderpositief.
De perkamenten registeropschriften zijn nog vrij goed bewaard. Hier de onderste registertrekkers (rechts) van het bovenklavier.
Bemerk de perkamenten opschriften van de Cymbel en Tierce die geschrapt werden.
Registertrekkers en perkamenten opschriften van het onderpositief
Registertrekkers en perkamenten opschriften van het onderpositief (rechts van de speeltafel)
Onderste registertrekkers van het bovenklavier, links van de speeltafel
Flûte de Champ.
Registeropschriften van het onderpositief (links van de speeltafel)
Bronnen:
- Ghislain Potvlieghe, 'De Van Peteghems en hun tijdgenoten', in: Themanummer 'Het Rococo-orgel in Vlaanderen', van het tijdschrift Vlaanderen [voorheen West-Vlaanderen], jg. XXI, nr. 129, nov.-dec. 1972, p.375-376
- Ghislain Potvlieghe & Patrick Roose, 'Nevenfiguren tussen rococo en romantiek in de Vlaamse orgelbouw Aflevering 1. (Inleiding; Ch. Verbeke)' in Orgelkunst, jg. XV/4, dec. 1992, p.160-162