top of page

Het orgel van Lozer

Een zeldzaam 18de-eeuws orgel in Frans-Vlaamse barokstijl

Orgelbouwer:   

Bouwjaar:   

Historiek:

Belang van dit orgel:

Andere realisaties van de orgelbouwer Cacheux:

Orgelkast:

Bespeelbaarheid:

Klaviatuur:

Dispositie:

(in de stijl van) Corneille Cacheux (°Cambrai,1687  - † Arras, 1738)


ca. 1750

 

In 1858 werd het voormalige orgel van Sint-Baafs-Vijve verkocht aan de kerk van Lozer.  Orgelbouwer Lovaert bouwde in Sint-Baafs-Vijve een nieuw orgel (dat ondertussen is verloren gegaan).  Mogelijk nam hij het oud orgel over en verplaatste hij het naar Lozer.  De kans is dus zeer reëel dat hij ook werkte aan het orgel van Lozer.  Wellicht is de huidige magazijnbalg van Lovaert.

Het orgel te Lozer is een bijzonder interessant instrument dat een groot deel van zijn oorspronkelijke charme heeft weten te behouden.  In de ruime regio behoort dit instrument tot de oudste en waardevolste instrumenten.  Van de orgelbouwer Cacheux zijn er alleszins weinig instrumenten intact overgebleven.  In het regionale orgellandschap heeft dit Frans-Vlaamse orgel een zeer mooie eigenheid.  Tegelijkertijd behoort het tot de oudste instrumenten in de ruime regio. 

Wat het orgel extra waarde geeft, is dat het vrij goed bewaard is gebleven, heel wat oud pijpwerk bevat en zich nog in de oorspronkelijke kast bevindt.  Zelfs de tractuur van zowel registers als klavier is nog origineel en is zeer degelijk en robuust gemaakt.

De kwaliteit blijkt onder meer uit het dikwandig (front)pijpwerk dat uit zo goed als puur lood bestaat en zeer degelijk is gemaakt.  Aan de afdruk van de binnenzijde van de frontpijpen kan je afleiden dat de platen op doek werden gegoten.

Dit instrument verdient het om opnieuw bespeelbaar gemaakt te worden.  Het herstellen van de windvoorziening is daarvoor een eerste stap.  Verder onderzoek is aan te raden om ook de oorspronkelijke dispositie zo correct mogelijk te reconstrueren.  

Op basis van de constructiekenmerken zou men dit orgel kunnen toeschrijven aan de Frans-Vlaamse orgelbouwer Corneille Cacheux (°Cambrai, 1687  - † Arras, 1738).  Het orgel zou evenwel gebouwd zijn in 1759 voor de kerk van Sint-Baafs-Vijve, terwijl Cacheux reeds in 1738 overleden was.  Het is dan ook niet meteen duidelijk welke andere Frans-Vlaamse orgelbouwer (die dan verder zou gewerkt hebben in Cacheux’ stijl) nog in aanmerking komt voor het auteurschap.  De stijl van orgelbouwer Adrien Carpentier (1698-1768) uit Arras (Fr.) vertoont bijvoorbeeld veel gelijkenissen met die van Cacheux.  Hoe dan ook staat er een tweelingbroer van dit instrument in Hulste bij Harelbeke.  Daar was het snijwerk verdwenen en heeft men bij de restauratie in 2007 het snijwerk gereconstrueerd op basis van het orgel van Lozer.

De orgelmaker Corneille Cacheux was werkzaam zowel in Frans- als Belgisch-Vlaanderen.  Van deze orgelmaker, die in 1728 schreef dat hij aan zijn 46ste werk bezig was, zijn nog maar weinig werken bekend.  
Volgens de overlevering zou hij gestorven zijn na het inslikken van een spin toen hij aan het werk was aan het orgel in Tielt.

 

In Brugge bouwde hij in de O.-L.-Vrouwekerk een nieuw orgel (1722-1724, sterk verbouwd door Louis Hooghuys in 1853), later ook in de kerk van O.-L.-Vrouw ter Potterie (1735, verdwenen) en hij was begonnen aan het monumentaal orgel voor de eerste Sint-Walburgakerk (1738, onvoltooid wegens zijn overlijden).  

In 1730 bouwde hij een drieklaviersinstrument in Machelen aan de Leie.  In datzelfde jaar bouwde hij kleinere orgels voor de kerken van Sint-Eloois-Vijve en Hulste bij Harelbeke. 
Verder is er werk bekend in de Sint-Pieterskerk van Tielt (1732, groot éénklavierinstrument, volledig verdwenen) en van een kleiner orgel voor de kerk van Waregem (1734, sinds 1854 in Deerlijk Sint-Lodewijk).

We kunnen, mits voetbediening van de blaasbalgen, dit orgel, dat reeds tientallen jaren niet meer bespeeld wordt, terug enig leven inblazen.  Wonderlijk genoeg is dit orgel aldus nog goed bespeelbaar met een opmerkelijk mooie klank.  De lekkages aan de blaasbalg zouden echter hersteld moeten worden en het orgel zou opnieuw aan het elektriciteitsnet moeten gekoppeld worden.  Mits een beperkt budget is dit zeker meer dan haalbaar en zelfs verantwoord gezien het historisch belang van dit instrument.

Rugzijdebespeling
manuaalomvang: C D - c''' (48 toetsen)
Het seriematig geconstrueerde klavier (tot G5) is niet origineel en heeft een grotere tessituur dan het eigenlijke instrument (bovenste toetsen van het klavier zijn niet werkzaam).  Dit totaal niet passend klavier werd in het orgel gepropt bij een latere transformatie zonder respect voor de eigenheid van het instrument.

De registerknoppen zijn momenteel een allegaartje, waarbij wellicht nog enkele origineel zijn.

Registertrekkers links:

 

gestopt registergat (tongw. b)

gestopt registergat (cimbel)

Prestant 2

Octaaf 2

Bourdon 8

Prestant 4

windlosser

Registertrekkers rechts van het klavier:

 

gestopt registergat (tongwerk disc?)

Fourniture III

Woudfluit 2

Fluit 4

Cornet V (vanaf cis')
verdwenen registertrekker door uitzaging (rossignol?)

De originele registeropschriften op het hout zijn vaak meermaals overplakt en nog moeilijk leesbaar.

 

Heel eigenaardig lijken de drie tweevoetsregisters. Wellicht heeft men later de registers die men “ongeschikt” vond opgeschoven (bijv. een Nazard werd een fluit 2’ door het pijpwerk een kwart te verplaatsen).  De roosterboringen moesten dan wel aangepast worden.  Meer onderzoek ter plaatse hiervoor is nog nodig.

 

In de Fourniture zijn er octaafrepetities, op de Franse/Zuid-Vlaamse manier (zo ook in het Forceville-orgel te Ninove). Men spreekt bij Cacheux ook wel eens van "gecimbaliseerde mixturen" (dit is met 4 repetities).

Aan de lege gaten in de roostering van de pijpen kunnen we afleiden dat er mogelijks nog een 2rangs cimbel en een tongwerk zoals trompet aanwezig was.  Aan de twee registerslepen te zien, was dit tongwerk opgedeeld in een bas en een discant.

De orgelkast stond model voor de restauratie van het meubel van het Cacheuxorgel in de Sint-Petruskerk van Hulste bij Harelbeke, dat sinds 2007 weer bespeelbaar is.

Fronttype

Dit 'archaïsche' front behoort tot het trapvormige kasttype of de 'torenvorm' dat in het (Frans-)Vlaamse, Brabantse en Luikse gebied al in de 16de eeuw gebruikelijk was en in de 17de eeuw veel toepassing vond.  Kenmerkend zijn een ronde middentoren en vlakke velden.  Deze kenmerken zijn algemeen verspreid in de Vlaamse en Brabantse barok.  Vergelijk bijv. met het front in Kerkem (Maarkedal).  We noemen dit front archaïsch, omdat men vanaf de 18de eeuw orgelfronten ook meer in de breedte zou gaan uitwerken, zoals bijv. in het Cacheuxorgel in Machelen-aan-de-Leie (1730), waarbij de nadruk meer komt te liggen op de zijtorens, die boven het middengedeelte uitspringen.

Typerend voor het front in Lozer en Kerkem zijn de ‘dubbele velden’ (de pijpenvelden zijn elk nog eens onderverdeeld in twee compartimenten), zoals wel meer gebruikelijk was in de Louis XIV-orgelkasten in Frankrijk. 

De velden worden bovenaan geaccenteerd door een horizontaal doorlopende rechte bovenlijst, onderaan zien we dubbele basementslijsten.  

De onderkast is licht ingesnoerd.  

Frontpijpen

De middentoren bevat 7 frontpijpen die een V-vormig labiumverloop hebben.  Alle frontpijpen van de middentoren bevatten een opgeworpen labium.  Aan elke zijde van de middentoren zijn 2 symmetrisch opgestelde pijpenvelden die elk 7 frontpijpen bevatten, waarbij de labia van de 2 velden een omgekeerde V vormen.  De blindering van de pijpenvelden bovenaan volgen het spiegelbeeld in een V-vorm.

De frontpijpen hebben nu een ietwat goud getinte kleur.  Deze kleur is niet origineel.  Na het bestuderen van de frontpijpen merken we drie lagen bovenop het loden pijpwerk.  Aanvankelijk was dit loden pijpwerk voorzien van de gebruikelijke tinfolie, die het een glanzend effect gaf.  Wanneer de tinfolie na verloop van tijd minder glanzend werd, heeft men dit overschilderd met een aluminiumbronsverf dat het opnieuw ietsje meer glans moest geven, maar nooit kan tippen aan de glans van tinfolie.  Later heeft men er nog eens over geschilderd met goudkleurige verf.  
 

Ornamentiek

De in wezen hoekige statische kast krijgt een beweeglijk karakter door het rijke en verfijnde snijwerk in plastische Louis XIV-vormen aan de bovenzijde, de zijkanten, in de blinderingen van de pijpenvelden en toren, alsook in de console onder de toren.  C-voluten zijn er in diverse variaties naast heel wat vegetatieve vormen (acanthus en bloemen).

De zijkanten van de orgelkast zijn voorzien van bijzonder gedetailleerde vleugelstukken met verfijnd geornamenteerde plantaardige (acanthus) C- en S-voluten.  Het blinderingssnijwerk in de velden bovenaan spiegelt zich aan het labiumverloop van de frontpijpen.  De ornamentatie vertoont gecompliceerde acanthusranken op basis van C-voluten. 

Ook heel wat gecompliceerde ornamentatie bovenaan op de orgelkast met plantaardige C- en S-voluten.  De middentoren wordt rijkelijk bekroond met bloemen in een versierde mand met S-vormige handvatten.  Aan de uiteinden van de orgelkast prijken twee vazen.  Onderaan de middentoren een geornamenteerde console waarbij twee grote C-voluten een symmetrische schelp omsluiten. 

De zwierige ornamentiek in de bovenkast contrasteert met de ietwat statischer ornamentiek in de panelen van de onderkast.  Deze ornamentaties komen onder meer terug in de panelen van de balustrade.  Behoort dit tot het oorspronkelijke instrument, of is deze onderkast nieuw vervaardigd, al dan niet samen met de balustrade bij de plaatsing van het instrument in Lozer?

Literatuur:

Vermassen (S.), Kruishoutems orgelerfgoed: drie eeuwen orgelbouwkunst. In: Jaarboek 2023, Heem- en geschiedkundige kring Hultheim, Kruishoutem

- Deze website wordt regelmatig bijgewerkt -

bottom of page