top of page

Een orgel bestaat uit pijpwerk, windwerk en regeerwerk

Het orgel noemt men wel eens de “koning van de instrumenten”. 
Het is dan ook een ongelooflijk ingewikkeld en complex instrument. 
Voor alle duidelijkheid: onder een ‘orgel’ verstaan we hier niet het elektronisch orgel, maar het ambachtelijke gemaakte muziekinstrument, dat bestaat uit pijpwerk, windwerk en regeerwerk (klavieren en mechaniek).

 

Het pijporgel is een blaasinstrument. 
Dat betekent dat het geluid bij zo’n orgel ontstaat door geperste lucht (in vaktermen ‘wind’ genoemd, zie verder) door een of meerdere pijpen te blazen. 
Pijpen zijn er in diverse vormen en groottes en beïnvloeden zo de klank.  Zo beïnvloedt de lengte van een pijp de toonhoogte: hoe langer de pijp, hoe lager de toon; hoe korter de pijp, hoe hoger de toon.  Traditioneel drukt men de lengte in voet uit.  Zo kan een 32-voetspijp bijna 10m lang en kan het kleinste pijpje zo’n 5mm lang zijn.  Pijpen kunnen vervaardigd zijn uit hout of ‘orgelmetaal’ (een legering van tin en lood) en beïnvloeden ook zo de klankkleur en het volume.

Zo bestaat een orgel in feite uit een verzameling van allerlei verschillende blaasinstrumenten, met elk hun eigen klankkleur: dit zijn de registers (pijpenreeksen die een eigen klank hebben).  De samenstelling van registers die op een orgel beschikbaar zijn noemt men de dispositie.

Elk register bevat een vijftigtal pijpen met hetzelfde karakter en krijgt de naam van een instrument (bourdon, fluit, trompet, clairon, oboi, cornet, kromhoorn, enz.).  Hoe meer registers (hoe groter de dispositie), hoe meer mogelijkheden…

Binnenzicht op het pijpwerk van het orgel in Korsele
(protestantse gemeenschap in Horebeke)

Registertrekkers met opschriften in Sint-Blasius-Boekel
(nieuwe opschriften sinds 2012,
door Stefan Claessens, Orgelbouw De Munck)

Zicht op enkele van de grotere pijpen
van het trompetregister
in Sint-Blasius-Boekel

Zicht op enkele pijpen
van het Vereeckenorgel
in Dikkele

Orgelmuziek is wind, allemaal wind. 
Organisten spreken nooit over lucht, maar altijd over ‘wind’.

Deze ‘wind’ die de pijpen tot klinken brengt, wordt geleverd door een blaasbalg.  Toen er nog geen elektriciteit was, werd deze blaasbalg in beweging gebracht met de handen (via hendels) of met de voeten (via pedalen).  Houten hefbomen pompten de grote blaasbalg(en) vol.  Om het orgel te bespelen had je dus op zijn minst twee mensen nodig: de ‘orgelblazer’ of orgeltrapper (officieel ‘calcant’ genoemd) en de organist.

 

Kan je je voorstellen dat Bach steeds iemand moest meevragen om te pompen terwijl hij het orgel even ging bespelen?  Dit bleef de ‘normale’ gang van zaken tot op het moment dat de elektriciteit bestond: dat heeft dus een tijdje geduurd!

Een manuele bediening van de blaasbalg vinden we nu nog terug in de orgels van Sint-Blasius-Boekel, Hundelgem, Rozebeke, Etikhove, Volkegem, Nokere, Kerkem.  Een bediening voor de voeten vinden we nog in Nederzwalm, Sint-Kornelis-Horebeke, Melden, Ouwegem, Lede, Wannegem, Lozer, Petegem, Wortegem.  
Steeds handig mocht de elektriciteit uitvallen.  Bovendien is het voordeel van zo’n trapmechaniek dat de wind rustiger ademt, in vergelijking met de meer ‘nerveuze’ wind van een motor.

 

Hoewel sommige orgels nog steeds het trapmechaniek hebben, wordt de wind nu geleverd door een elektrische ventilator.  Toch kan een orgel nog steeds niet zonder de ouderwetse balgen, want zij moeten zorgen voor een voldoende voorraad lucht (lees: wind).  Wanneer behoorlijk wat registers worden getrokken, vooral met dikke baspijpen, gaan er namelijk grote hoeveelheden wind tegelijk door het orgel.

Wind, wind en nog eens wind!

 

De werking van het orgel, in beeld gebracht door Dom Bédos, 18de eeuw. 
Uit: L’Art du Facteur d’Orgues. 


We zien duidelijk de orgeltrapper de blaasbalg (spaanbalgen) bedienen,
terwijl de organist (met degen) aan de speeltafel zit. 
De drie delen (windwerk, pijpwerk, regeerwerk) zijn duidelijk zichtbaar.

In Sint-Kornelis-Horebeke zien we de twee systemen om de blaasbalgen in beweging te krijgen.  Linksachteraan zien we het trapsysteem voor de voeten, rechtsvooraan zien we een elektrische ventilator. 
De blaasbalg zelf bevindt zich in de kast waar de voetpedalen aan hangen.

In Etikhove zien we nog de drie oude 'vouwbalgen' of 'spaanbalgen'.  Deze zeldzame getuigen behoren tot de oudste orgelblaasbalgen van Vlaanderen!  De drie balgen liggen in een omhullende kast.  Er zijn minstens twee balgen nodig die de toevoer van lucht beurtelings van elkaar overnemen. Door de vorm van deze balgen is de windlevering licht fluctuerend en meer levendig dan bij een modernere magazijnbalg, die vanaf de 19de eeuw werd toegepast. Ook in Ruien vinden we nog enkele zeldzame spaanbalgen, die er boven elkaar zijn geplaatst, meer naar "Hollands" gebruik.

Orgelvaktermen verklaard...

Manuaal

Klavier voor de handen.  Bij historische orgels waren de toetsen over het algemeen gemaakt van recht halfkwartiers eikenhout.  De ondertoetsen waren meestal belegd met gebleekt been, later met ivoor.  De frontons waren zelden versierd.  In onze streek vinden we (zeldzame !) versierde frontons terug in de klavieren van Nederzwalm en Nokere.  De boventoetsen zijn gemaakt van ebbenhout of eiken.  Eik werd vooraf in een mestkuil geplaatst om het zwart te maken.

 

Pedaal

Klavier voor de voeten.  Bezit het pedaal een eigen windlade en pijpen, dan spreekt men van een vrij pedaal of zelfstandig pedaal.  Is het pedaal enkel ‘aangekoppeld’ aan het manuaal, en heeft het geen eigen registers, dan spreekt men van een aangehangen pedaal.

 

Register

Een register is een reeks van pijpen met een min of meer gelijke klankkleur, met meestal één pijp per toets of toon.  Alle registers tezamen vormen de dispositie (=registersamenstelling) van het orgel.
 

Dispositie

Onder de dispositie van een orgel verstaan we de samenstelling van de registers die op een orgel beschikbaar zijn.  Elk orgel heeft zijn eigen dispositie die het karakter van het orgel bepaalt.

 

Tractuur

Onder tractuur (toetstractuur en registertractuur) wordt de verbinding tussen speeltafel en pijpen verstaan.  Dit is op verschillende manieren mogelijk.

  • Mechanische tractuur: de oudste en tot nog toe beste verbinding.  Wanneer de organist een toets induwt brengt hij volgens de wetten van de mechanica (houten) stangetjes in beweging die dan de lucht in de gespeelde pijp(en) laat gaan. 

  • Pneumatische tractuur: Het nadeel van de vroegere mechanische tractuur was dat hoe meer reeksen pijpen aangesproken worden, hoe zwaarder het klavier bespeelbaar wordt.  Orgelbouwers zochten een oplossing voor dit nadeel en ontwikkelden een nieuw systeem van verbinding: de pneumatische of gebaseerd op luchtdruk.  Wanneer de organist een toets induwt, wordt de opening naar de pijp door luchtdruk (luchtkolom) gerealiseerd.  
    Voordeel van het systeem is dat het orgel gemakkelijk speelbaar blijft, ongeacht het aantal registers (reeksen pijpen) die ingeschakeld worden.  
    Nadelen zijn dat: 1) de klank soms wat achterkomt ten opzichte van het induwen van de toets; 2) de (schapenlederen) balgjes die het luchtdruksysteem lekvrij moeten maken ongeveer om de 20 jaar vervangen moeten worden.  Tegenwoordig wordt dit systeem dan ook niet meer gebruikt.

  • Elektrische tractuur: De ontdekking van de elektriciteit is men ook gaan toepassen op de orgelbouw.  De ventilator is één van de toepassingen.  Maar ook de verbinding tussen speeltafel en pijpen werd elektrisch gemaakt.  
    Voordeel van dit systeem : de klank komt, zoals bij de mechanische verbinding, onmiddellijk en het orgel is licht bespeelbaar, zoals bij de pneumatische.  
    Nadeel is dan weer dat de bedrading na verloop van tijd verslijt.  
     

Windlade

Windverdeelbak waarop de pijpen zijn geplaatst.  Onder elke pijp zit een ventiel dat met een speeltoets van het klavier kan worden geopend om de wind te laten doorstromen.  De term uit vroegere eeuwen voor 'windlade' was 'secreet'.

 

Frontpijpen of prospectpijpen
De pijpen die 'vooraan' in het orgel staan opgesteld, de pijpen die zichtbaar zijn vanuit de kerk.  Soms zijn deze 'stom' en dienen ze slechts als sierfrontpijpen.

Orgelkast
 

  • front
    Wanneer een orgelkast het instrument aan vier zijden omsluit, is de voorzijde voorzien van het 'front' of het 'orgelprospect'.  De zijkanten en de achterkant zijn doorgaans gesloten.
     

  • vleugelstukken of vleugels of wangen
    Tegen de zijkanten van het front zijn soms gesneden zijstukken aangebracht.  Zij verzachten de hoekige vormen van het front.
    Voorbeelden zien we in:
    Velzeke klooster, Lozer, Maarke, Zingem, Nokere, Etikhove, Hundelgem, Dikkele, Lede, Ouwegem, Beerlegem en Elene.
     

  • Auteurs van de orgelkast
    Orgelkasten werden omwille van het gildenstelsel doorgaans niet door de orgelmaker zelf gemaakt maar door beeldsnijders en schrijnwerkers.  Er is zelfs een proces uit 1712 bekend tussen de orgelbouwer Louis de la Haye en de verschillende Gentse neringe der schrijnwerkers als eerste aanklager, gevolgd door o.a. de neringe der "beeltsnijders". (beschreven in het tijdschrift De Schalmei, mei 1949, jg. 4, nr. 3)  De orgelbouwer de la Haye wint het proces en moet voor die tijd voor de orgelbouwers van kapitaal belang zijn geweest.
    Vaak zijn het echter plaatselijke schrijnwerkers die de orgelkast vervaardigen.  Soms stelt men vast dat bepaalde orgelmakers wel meermaals samenwerken met eenzelfde schrijnwerker.

    Van enkele orgels in de streek kennen we ook de makers van de orgelkast.  Zo vervaardigde Michiel Van Prenteghem in 1651 de orgelkast van Eine.  In de Sint-Hermeskerk van Ronse is de classicistische orgelkast (1823) van de Ronsenaar W. Hambloch.  De orgelbouwer Petrus Vereecken vervaardigde dan weer zelf zijn orgelkasten, zo ook in Dikkele (1870).   In Sint-Denijs-Boekel vinden we in de archieven (1827) een zekere Joannes baptieste vermeulen temmerman ('temmerman' duidt op zijn beroep) terug voor het maeken en placeren van de orgelkasse. 
    In de 19de eeuw worden kasten soms door architecten ontworpen. 
    Zo werd in Grotenberge (1855) de neogotische orgelkast ontworpen door priester, architect en oudheidkundige Jan-August Clarysse.  In de O-L-V van Pamelekerk in Oudenaarde kennen we de ontwerper A. Van Assche, en werd de orgelkast uitgevoerd door J. Vossaert-Blanchard (ca. 1886).  In Wortegem werd de tweedelige neogotische orgelkast (1908-1911) vervaardigd door beeldhouwer Goethyn (Gustaaf?) uit Gent, die er ook de neogotische preekstoel (1909) vervaardigde.  Beeldhouwer Remi Rooms uit Gent vervaardigde in 1931 de tweedelige orgelkast van het Cloetensorgel in de Walburgakerk van Oudenaarde nadat de vorige orgelkast verloren was gegaan door oorlogsschade.  

Nederzwalm: zeldzaam versierde frontons, jammer genoeg aangetast door houtworm door gebrek aan tijdig onderhoud

Rozebeke: aangehangen pedaal van 18 toetsen

Korsele: mechanische tractuur

Melden: pneumatische tractuur ('buizenpneumatiek')

Nederzwalm: geopende windlade

Dikkele: een vleugelstuk siert de orgelkast aan de zijkant

bottom of page