ORGELS in de Vlaamse Ardennen
Een ongekend maar boeiend patrimonium
Orgelbouwer:
Henri F. De Volder (1794-1865), zoon van Pierre Jean (1767-1841)
Bouwjaar:
1817
Betekenis en waardebepaling van dit instrument:
Het orgel in Baaigem is vrij uniek, omwille van verschillende redenen:
- Het is historisch waardevol erfgoed van begin de 19de eeuw (bouwjaar 1817), een periode waarin eigenlijk niet zo veel nieuwe orgels gebouwd werden. De classicistische ornamentiek in de orgelkast is opvallend minder sober dan bij de meeste orgels uit diezelfde periode. Het instrument situeert zich in de postrococo-periode van de orgelbouw: geïnspireerd door het Vlaamse rococo-orgeltype dat de Van Peteghems ontwikkelde. Zowel de bouwwijze van het pijpwerk, als het klankbeeld hebben een duidelijke band met de voorafgaande tradities.
- Het betreft een traditioneel instrument op ambachtelijke wijze gemaakt (dus nog geen fabrieksmatige serieproductie)
- Het orgel is op het eerste gezicht vrij intact gebleven en lijkt origineel: verder doorgedreven en systematisch onderzoek moet daar in detail duidelijkheid in brengen. Dat het orgel zo intact bleef, is vrij uitzonderlijk! (meestal werd een orgel in de loop van de tijd nogal 'smakeloos' aangepast naar de 'smaak van de tijd')
- Het orgel is gesigneerd op enkele pijpen (dat vind je niet overal)
- Het betreft hier het allereerste orgel dat door Henricus Franciscus De Volder (tweede generatie van de orgelbouwers De Volder) werd gemaakt, blijkens meerdere inscripties in het pijpwerk ("Premiere Orgue faite par H. F. de volder fils 1817 Prestant 2p."). Henricus was toen 23.
Van de orgelbouwers De Volder is er niet zoveel bewaard gebleven, ondanks dat ze toch bijna 300 instrumenten bouwden. Ook over de geschiedenis van de orgelbouwers De Volder is er nog niet zo veel bekend.
Dit is één van de weinige goed bewaarde instrumenten van De Volder. Gezien de veelheid aan historische elementen (nagenoeg intact) is het dan ook méér dan verantwoord om dit unieke erfgoed op historische wijze te restaureren met gebruik van zoveel mogelijk authentiek materiaal. Het aanblazen van enkele orgelpijpen bleek reeds inspirerend en veelbelovend...
Gezien de kleine omvang van het instrument, de grote hoeveelheid aan historisch materiaal, de reeds gedemonteerde toestand, etc. zou de kostprijs van zo'n restauratie nog best kunnen meevallen.
Huidige toestand:
Dispositie:
Het origineel orgel bleef goed bewaard, maar is op dit moment helemaal gedemonteerd. De kast staat momenteel beganegronds. De andere onderdelen bevinden zich op het doksaal.
Ontbreken nog: blaasbalg en windvoorziening
(volgens de inventarisatie door Ghislain Potvlieghe in 1973)
Prestant 4
(naamplaatje verdwenen)
Cornet (IV)
Prestant 2' (met gesigneerde pijp)
Trompette 8 (bas)
(naamplaatje Salicional 4p)
een originele walsarm (van ventiel?)
Bourdon 8
Fluit 4
Fourniture III
Trompette 8 sup
Tremolo
Volgens Ghislain Potvlieghe lijkt het pijpwerk van De Volder niet meteen van een typisch 18de-eeuwse Vlaamse inspiratie, maar eerder van een Brabantse. Heeft het pijpwerk van o.m. Bremser hem geïnspireerd? Heeft hij contacten gehad met de Noordbrabanders? Waarom liet hij uitgerekend het orgel te Baaigem als een Brabantse eenling in zijn rijke oeuvre achter? Is er nog kerkarchief dat een en ander zou kunnen verklaren? Zal een mensurenstudie een antwoord bieden?
Orgelkast:
Heel karakteristiek en archaïsch vijfdelig orgelfront dat verwijst naar de oudere 17de-eeuwse orgelkasten. Het front behoort tot het trapvormige type dat in het Luikse en Zuid-Nederlandse gebied in de 17de eeuw veel toepassing vond. Kenmerken zijn een ronde toren en vlakke velden. Typerend zijn hier de brede gesloten bovenlijsten, maar vooral ook de achterwaarts gebogen uiterste zijvelden, die we wel meer vinden bij de Waalse orgelbouwers (L'Anglet en Le Royer), en dat we ook wel vonden in het voormalige front van de Walburgakerk in Oudenaarde.
In de middentoren bevinden zich 5 frontpijpen, de pijpenvelden die de middentoren flankeren bevatten elk 10 pijpen, de uiterste zijvelden elk 4. De labia in de zijvelden lopen op naar de middentoren toe.
Ook de labia (spitsvormige bovenlabia) van de frontpijpen doen oud aan.
Typerend is verder het ontbreken van een onderkast.
Eveneens archaïsch zijn de engelen die de orgelkast bekroonden: op de linkerzijde een engel met een bijna even groot strijkinstrument, een engel op de voorzijde van de torenkap van de middentoren en een op blaasinstrument spelende engel op de rechterzijde van de kast.
De stijlen zijn gedecoreerd als corinthische zuilen met cannelures.
De zijvelden die de middentoren flankeren hebben bovenaan muziekinstrumenten.
In feite doet de hele orgelkast met haar ornamentiek ouder aan dan de eigenlijke bouwdatum van het instrument. De meeste orgelkasten uit de eerste helft van de 19de eeuw zijn steeds minder gebeeldhouwd, soms nog voorzien van eenvoudige sierlijsten. Werd hier een oudere orgelkast herbruikt? Heeft de orgelbouwer deze zelf vervaardigd en liet hij zich inspireren door de orgelkasten van oude meesters?
De pijpenroosters (links), netjes opgeborgen orgelpijpen en het pedaalklavier wachten op een reünie... ooit misschien?
Ook de abstracten (houten latjes-mechaniek) zijn nog aanwezig.
De windlade bleef gelukkig nog bewaard
windlade met registerslepen, cornetbank met het (meerkorig) cornetregister, loden conducten (buisjes voor de windtoevoer naar de pijpen)