ORGELS in de Vlaamse Ardennen
Een ongekend maar boeiend patrimonium
Het Hooghuysorgel in Zulzeke
Een gerestaureerd eigenwijs classicistisch-romantisch orgel
Orgelbouwer:
Bouwjaar:
Louis-Benoit Hooghuys (Brugge),
gesigneerd op klaviatuur:
"L. Hooghuys
Facteur d'Orgues
Bruges"
1857
Typering:
Hooghuys bouwde orgels in een heel eigenwijze stijl wat vaak wordt getypeerd als 'classicistische romantiek'. Zijn eigenwijze stijl blijkt niet alleen uit het unieke ontwerp van de orgelkast, waardoor de mechanieken een iets minder logische weg moeten afleggen. Het blijkt ook uit zijn dispositie (= de samenstelling van de registers) die enerzijds nog wijst naar vervlogen tradities (tongwerken en cornet bijv.) en anderzijds het 19de-eeuwse romantische klankbeeld integreert. Het huidige klankbeeld van het gerestaureerde orgel is over het algemeen redelijk mild en rond. Quint- en tertsregisters ontbreken. De grondtonigheid wordt vertegenwoordigt door twee achtvoetsregisters en de veelkleurigheid blijkt bijv. uit drie verschillende viervoetsregisters. Tegelijkertijd ontbreekt de klankkroon niet door de aanwezigheid van een tweevoetsregister, het cornetregister en de fourniture. Naar oude Vlaamse gewoonte is de trompet gedeeld in een bas en discant. De nieuw geconstrueerde clarinette klinkt iets ronder dan de discant van de trompet. De koppen van de tongwerken zijn in kurkvorm.
Vrij vernieuwend voor die tijd (en als een van de eerste in de ruime regio) is de plaatsing van het instrument in een crescendokast, waarbij de luikjes in 2 standen (licht geopend of meer geopend) kunnen gezet worden om het volume van het orgel licht aan te passen.
In de streek vinden we nog een orgel van L. B. Hooghuys in Lede (Kruisem).
Toestand:
Gerestaureerd in 2007 door J. Lapon (Diksmuide)
Ondanks de recente restauratie merkten we bij ons bezoek in 2020 doorgezakte bekers van de grootste trompetpijpen, alsook actieve houtwormaantasting. Geen onbelangrijke problemen om snel te verhelpen vooraleer ze meer schade aanrichten!
Dispositie:
Registertrekkers op een horizontale rij, van links naar rechts:
Na de restauratie van 2007
Cornet 4
Montre 8
Bourdon 8
Prestant 4
Flûte 4
Viola 4
Doublette 2
Fourniture 3
Trompette bas
Trompette sup
Clairon bas
Clarinette sup. (nieuw)
Verder is er aan de linkerzijde van de klaviatuur nog een niet graduele zweltrede (met de voet te bedienen), dat een lang abstract bedient, om de luikjes van de zwelkast meer of minder (er zijn slechts twee standen) te openen. Het volledige instrument bevindt zich in een zwelkast.
Deling bas-discant: tussen si en do
Naar 19de-eeuwse gewoonte beginnen de discantregisters vanaf c°.
Diapason: a = 420 Hz
Vóór de restauratie van 2007 (bron: inventaris OVL p. 564)
Cornet 3 (in werkelijkheid IV)
Montre 8
Bourdon 8
Prestant 4
Flûte 4
Violin 4
Doublette 2
Violon 8
Trompette bas
Trompette sup
Nazard (niet geplaatst)
Blijkens boringen in de pijpstok plaats gereserveerd voor een fourniture III, gaten niet geboord in rooster
Klaviatuur:
1 manuaal: C - g'''
aangehangen pedaal: C - c' (toetsen met koper belegd)
Orgelkast:
De boogvormige orgelkast heeft een unieke en experimentele vormgeving. Het extravagante ontwerp kenmerkt zich vooral door de boogvormige opening onder het eigenlijke instrument. We zien een vijfdelig front met een kleine middentoren, geflankeerd door tussenvelden die verbreden naar de grotere zijtorens toe. De opening onder de boog van de middentoren en pijpenvelden is bedoeld voor de organist.
Het front in de balustrade is een schijnfront en spreekt dus niet. De vormgeving van dit schijnfront heeft weinig connectie met de vormgeving van de eigenlijke orgelkast. Enkel het boogwerk in frontje en balustrade is zowat het enige dat min of meer connecteert met de eigenlijke orgelkast.
Dergelijke vormgeving doet in grote lijnen denken aan de rococo-vormgeving van Duitse orgelkasten (zoals bijv. in de kloosterkerk van Weingarten (Baden-Württemberg, 1737), de kloosterkerk in Irsee (Bayern, 1754), het Heilige Geest orgel in Ottobeuren (Bayern, 1764), de kloosterkerk in Neresheim (Baden-Württemberg, 1797).
Onder de rechtertoren kan men via een deurtje de trap naar het eigenlijke instrument vinden. In de linkeronderkast is de klaviatuur zijdelings ingebouwd.
Het ontwerp van de orgelkast is duidelijk architectonisch bedoeld en weerspiegelt niet de chromatische opstelling van het binnenwerk (met de grootste pijpen aan de linkerzijde, vanuit de kerk bezien). Het meest extreme voorbeeld van een orgelkast dat geleid wordt door architecturale, eerder dan tonale aspecten, is wellicht het beroemde Gablerorgel in de kloosterkerk van Weingarten (1737-1750). Dergelijke architecturale benadering leidt tot enorme technische complexiteit als het gaat om het bedenken van mechanieken die de orgelpijpen met de klaviatuur moet verbinden.
Tractuur:
De tractuur (toets- en registertractuur) is grotendeels origineel. Ondanks de misschien wat onhandige mechanische tractuuropstelling met lange abstracten, als gevolg van de klaviatuur ten opzichte van de orgelkast, is de toetstractuur vrij vlot bespeelbaar dankzij goed uitgewerkte balanspunten in de mechaniek. Typisch voor de mechaniek van Hooghuys is dat deze redelijk ruim is opgesteld.
Dankzij een doordachte uitwerking van de balanspunten kunnen de mechanieken (abstracten) wel wat verdragen.