top of page

Het Van Peteghemorgel van Etikhove

Een verbouwd 17de-eeuws instrument met originele windvoorziening

Orgelbouwer:   

               

Bouwjaar:       

Historiek: 

oorspr. bouwer ongekend
verbouwing door Lambert Van Peteghem en vader Pieter

 

oorspronkelijk 17de-eeuws, naar schatting rond 1685
verbouwing door Van Peteghem rond 1786

 

Pieter en Lambert Van Peteghem maakten ruim gebruik van onderdelen van een ouder orgel, zoals het meubel en een groot deel van het pijpwerk.  Vermoedelijk is de trompet van Van Peteghem en is het merendeel van het overige pijpwerk ouder.  Het is niet uit te sluiten dat het oorspronkelijke orgel een verkort octaaf had.

De Van Peteghems zijn ervoor gekend dat ze vaak weinig goeds konden zeggen over hun tijdgenoten-orgelbouwers.  Het feit dat ze hier het oude instrument verbouwden en toch grotendeels het pijpwerk en de orgelkast bewaarden, doet toch het vermoeden ontstaan dat ze blijkbaar wel respect hadden voor de traditie van hun voorgangers.

Historisch belang:    

                  

 

Dit instrument is één van de zeldzame overblijfselen uit de 17de eeuw in een heel ruime regio.  In vergelijking met andere 17de-eeuwse orgelrelicten (bijv. orgelkast in Eine, in Elsegem en orgelkast en een klein deel pijpen in Mullem) bevat dit instrument niet alleen een 17de-eeuwse orgelkast, maar gaat ook het instrument zelf (binnenwerk) terug op de 17de eeuw.  Vlakbij Etikhove ligt Kerkem, waar eveneens een 17de-eeuws instrument staat met originele orgelkast en oud pijpwerk.

Transformaties: 

o.m. in 1932, wijzigingen door B. Godefroid (Oudenaarde)

Restauratie:      

Loncke orgelbouw, uit Zarren, 1981
Ontwerper-orgeldeskundige: Gabriël Loncke (Overmere)    

Dispositie:      

Prestant (4)

Doublette (2)

Tierce (1 3/5)

Cymbale II

Trompette (8) bas  

 

Tremblant 

Rossignol

Cornet V

Bourdon (8)

Flûte (4)

Nazard

Fourniture II

Trompette (8) sup.

Diapason: a = 400 Hz bij 12°C

Windvoorziening:      

De drie originele 'vouwbalgen' van Van Peteghem zijn nog aanwezig.  Dit is een zeer zeldzaam gegeven in de ruime regio van Zuid-Oost-Vlaanderen.  Dit type blaasbalg, een spaanbalg met meerdere vouwen (vijf inslaande vouwen), werd vooral in de meer Zuidelijke landen van Europa tot in de 19de eeuw toegepast.  In de Noordelijke Nederlanden en Duitsland trof men veelal de spaanbalg met één vouw aan.   

Deze spievormige balgen produceren bij manuele bediening een licht fluctuerende (dit is een minder strakke maar meer levendige) wind, zoals het bij een blaasinstrument hoort.  Pas de laatste 40 jaar werd de muzikale waarde van deze fluctuerende windlevering (die in contrast staat met de strakke starre wind van moderne orgels) herontdekt.

Deze Zuid-Nederlandse 'vouwbalg' heeft door zijn meerdere vouwen een groter verloop in winddruk.  Het bovenblad beschrijft een veel grotere cirkel.  De druk die de gewichten op het blad uitoefenen is in een volledig horizontale positie van het bovenblad optimaal, als het blad echter schuin staat is de druk minder groot.
Dit alles zorgt ervoor dat de windtoevoer in origine bij de Zuid-Nederlandse orgels dus niet zeer strak was.  Kleine schommelingen werden niet als storend ervaren.

Het bovenblad van de balg is met een stang aan een hefboom bevestigd.  Door de boom neer te duwen trekt men het bovenblad omhoog en daarmee de blaasbalg open.
Omdat een balg tijdens het opspannen geen druk kan leveren, zijn er voor een orgel minstens twee van deze balgen nodig, die de toevoer van lucht beurtelings van elkaar overnemen en deze zo constant houden.

De drie vouwbalgen liggen naast elkaar in een omhullende kast.  Deze kast dient niet alleen om de balgen aan het oog te onttrekken, maar ook ter bescherming voor vuil en ongedierte.  (Andere orgelmakers pasten ook wel zogenaamde "muizenlatten" toe: deze sluiten de balgen in gesloten toestand af voor ratten en muizen.)

Voor het dagelijkse gebruik werd aanvullend een magazijnbalg geplaatst, gevoed door een electro-ventilator.

Orgelkast:      

Vermoedelijk 17de-eeuwse orgelkast, ca. 1685.

Het orgel is verbouwd en was oorspronkelijk wellicht een balustradeorgel zonder voet (dus zonder de huidige ingesnoerde onderkas).


De bovenkas heeft een vijfdelige opbouw: een verhoogde ronde middentoren, twee aflopende tussenvelden en twee ronde zijtorens.  Het labiumverloop van de pijpen in zowel torens als zijvelden spiegelen zich in V-vormen t.o.v. het blinderingssnijwerk bovenaan.  De middelste pijp van elke toren heeft steeds een opgeworpen labium, de overige frontpijpen bevatten een spitsvormig bovenlabium.  De labia van de frontpijpen zijn verguld. 

De decoratie is zeer verfijnd uitgewerkt in de blinderingen van zowel torens als tussenvelden.  Ze bestaat uit voluten (krulornamenten), kwabornamenten en bladwerk (acanthus).

Opvallend is de opengewerkte console onder de middentoren, een element dat we bijvoorbeeld ook in de orgelkast van het Begijnhof in Kortrijk (1678) terugvinden, alsook in de orgelkast uit 1654 in de Sint-Salvatorkerk van Harelbeke.  Het is een element dat we ook terugvinden in Franse orgelkasten van midden 17de eeuw.  

Boven de tussenvelden prijkt aan beide zijden van de middentoren een kopje met blaasinstrument.  Opvallend zijn ook de rijke vleugelstukken die gevormd worden door bazuinblazende engelen met eronder een krul.

De torens zijn veelhoekig: de torens en torenkappen zijn voorzien van facetten.  Men spreekt ook wel van een segmententoren.  Daarnaast zijn de torenkappen eveneens voorzien van tandlijsten.

Een beeld van Sint Cecilia met orgeltje in de hand (nieuw vervaardigd bij de restauratie) bekroont de middentoren.

Literatuur:      

- Antoon FAUCONNIER & Patrick ROOSE, Orgels van Vlaanderen, Brussel, 1991, p.28 & 91

- Johan ZOUTENDIJK, Het Van Peteghem-orgl te Bonne-Espérance. Aspecten van de Zuid-Nederlandse orgelkunst in de tweede helft van de 18de eeuw.  Vlaardingen (NL): Stichting Orgelhistorische Studies, 1998, p.46-47

- Wim MODDERKOLK, De bouw van het orgel. Utrecht: Landelijk Dienstencentrum KTO Kerkmuziek, 2004, p.1

- Deze website wordt regelmatig bijgewerkt -

bottom of page